
Jurisprudentie
BG3412
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800354/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800354/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker A] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige kapschuur als praktijkruimte ten behoeve van het organiseren van management- en trainingsbijeenkomsten afgewezen.
Uitspraak
200800354/1.
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 06/519 en 06/862 van de rechtbank Almelo van 20 december 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker A] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige kapschuur als praktijkruimte ten behoeve van het organiseren van management- en trainingsbijeenkomsten afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2005 heeft het college aan appellant (hierna: [appellant]) bouwvergunning verleend om de kapschuur bouwkundig aan te passen voor het geven van trainingen en workshops.
Bij besluit van 17 februari 2006 heeft het college het door [verzoeker A] en [verzoeker B] tegen dat besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd. Voorts heeft het daarbij, voor zover thans van belang, het door [verzoeker A] tegen het besluit van 16 juni 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college [appellant] en [belanghebbende] op straffe van een dwangsom gelast de uitgevoerde verbouwing van de kapschuur ongedaan te maken en het houden van workshops en trainingen daarin te staken en gestaakt te houden.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen de besluiten van 17 februari en 4 juli 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij onderscheiden brieven van 23 januari, en
6 en 12 februari 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door tijdsverloop van rechtswege bouwvergunning is ontstaan, nu het bouwplan niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" (hierna: het bestemmingsplan). Subsidiair betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college in elk geval ten onrechte geen vrijstelling daarvan heeft verleend, indien het daarmee wel in strijd is.
2.1.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woonbebouwing".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften is het verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn, voor zover thans van belang, gronden op de plankaart aangeduid met de bestemming "Woonbebouwing" bestemd voor:
a. woningen met bijbehorende tuinen en erven;
b. praktijk- en kantoorruimten ten behoeve van aan de woonfunctie ondergeschikte aan huis gebonden beroepen, mits de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, moet onder "aan huis gebonden beroep" worden verstaan: een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, dan wel ontwerptechnisch gebied, dat in een woning wordt uitgeoefend als een aan de functie wonen ondergeschikte nevenactiviteit.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr. 200409527/1), moet bij de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning niet slechts worden onderzocht of het op te richten of te verbouwen bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch tevens of het met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht of verbouwd.
[appellant] heeft op 18 augustus 2003 bouwvergunning gevraagd ter legalisering van de verbouwing van de kapschuur met een oppervlakte van 237 m² voor het gebruik ervan twaalf keer per jaar gedurende vijf dagdelen voor het geven van trainingen en workshops voor groepen van acht tot twaalf personen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich in het besluit van 17 februari 2006 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de grootschaligheid waarmee voormelde bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, geen aan de woonfunctie ondergeschikte uitoefening van een aan huis gebonden beroep, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is voorzien. Dat het college aanvankelijk een ander standpunt heeft ingenomen, heeft haar terecht niet tot een ander oordeel gebracht. De rechtbank heeft evenzeer met juistheid onder die omstandigheden geen van rechtswege verleende bouwvergunning aangenomen.
De bouwvergunning kon derhalve slechts worden verleend na verlening van vrijstelling krachtens enig onderdeel van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het college kon hierover beslissen. Uit het besluit van 4 juli 2006, zoals nader toegelicht ter zitting van de Afdeling, kan niet anders worden afgeleid, dan dat het college niet bereid was om vrijstelling te verlenen. Het was daartoe ook niet gehouden. Ook het subsidiaire betoog van [appellant] kan daarom niet slagen.
2.2. Voor zover [appellant] voorts in algemene zin naar de overige door hem in beroep aangevoerde beroepsgronden verwijst, is dat evenzeer tevergeefs. De rechtbank heeft deze beoordeeld. [appellant] heeft niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank niet juist zijn.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers, en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
313-594.